Frysk (deel 1)
Ik ben vastbesloten om Frysk te leren spreken. Het lijkt mij erg mooi én handig om beide Rijkstalen te spreken. Bovendien kan ik intens genieten van de muziek van Gerrit Breteler, de gedichten van Tsjead Bruinsma en woorden als ‘twirrewyn’ en ‘bylje’. Het idee om Frysk te leren juicht mijn Friestalige omgeving enorm toe. Ze stellen zich hulpvaardig op door Afûk-cursussen door te sturen en Friese voorleesboekjes aan onze dochter te geven. Na veel hardop voorlezen, herhalen en woorden, intonaties en klemtonen in mijn hoofd opslaan, besloot ik tijdens onze vakantie Italië vorige maand dat er geen beter moment zou komen. Ik moest gewoon maar beginnen met spreken. Er was genoeg geoefend. Het was tijd om het te gaan doen.
Tijdens het ontbijt sprak ik over “bôle” en “wat we de kommende dei dwaan sille?”. Jelmer, mijn partner, probeerde met een paar gekke trekken op zijn gezicht een slappe lach te onderdrukken. Zelfs mijn altijd etende dochter deed abrupt haar volle mond open en staarde mij een tijd lang aan alsof er iets heel geks gebeurde. Na een kort verhaaltje en drie keer in een zin te zijn gecorrigeerd zei Jelmer: “Het is hartstikke goed hoor. Maar je klinkt een beetje als de commissaris als hij Fries praat.” Nou vind ik dat de commissaris heel goed Fries spreekt, dus vatte ik het maar op als een compliment. Maar ik ben het gegniffel, wat ik om mij heen hoorde tijdens zijn toespraken, niet vergeten. Nee, een nieuwe taal leren spreken gaat niet ineens. Daarvoor moet je oefenen, oefenen en oefenen. En er is maar één manier om het te leren, door het gewoon te doen!
Wordt vervolgd…